Toename van kennen en kunnen ...
De kinderperiode kun je onderverdelen in:
* baby-, peuter- en kleutertijd (0 - 6 jaar);
* middenperiode (6 - 12 jaar).
Elk van deze perioden heeft voor het kind zijn specifieke (ontwikkelings)taken (zie Robert J. Havinghurst, 1971):
Ontwikkelingstaken baby-, peuter- en kleutertijd:
Het kind moet het volgende leren:
1) lopen,
2) vast voedsel eten,
3) praten,
4) zindelijk te zijn,
5) het sexe verschil tussen jongens en meisjes te zien,
6) om gedachten te vormen en een taal te leren, waarmee de sociale en de fysieke werkelijkheid beschreven kunnen worden,
7) openstaan voor het beginnen met lezen.
Ontwikkelingstaken middenperiode:
Het kind moet dan het volgende leren:
1) fysieke vaardigheden die nodig zijn voor spelen,
2) om zich naar zichzelf toe als een groeiend kind op een goede manier te gedragen,
3) om goed met leeftijdsgenoten om te gaan,
4) om het gedrag van een jongen of een meisje aan te leren,
5) ontwikkeling van vaardigheden om te lezen, schrijven en te rekenen.
Samenhang tussen taken en (zelf)vertrouwen
Het kind zal elk van de voornoemde taken moeten aangaan. Hierbij zal zich bij het kind - mede afhankelijk van de reacties van de omgeving - een bepaalde mate van (zelf)vertrouwen gaan ontwikkelen. De ontwikkelingstaken van de kindertijd vormen de basis voor ontwikkelingstaken tijdens de adolescentie (zie verder bij Robert J. Havinghurst, 1971).
|
|