Home: ZELFVERTROUWEN.NL
1. Welkom
2. Wat is zelfvertrouwen?
current item 3. Algemene informatie
Andere begrippen
Weinig zelfvertrouwen
De gevolgen
Mogelijke oorzaken
Overwinnen crisis
In het dagelijks leven
-Opvattingen
Gebieden Zelfvertrouwen
Meer zelfvertrouwen
Zingeving
4. Kinderen
5. Jongeren
6. Volwassenen
Opvattingen 
 

Via zogenaamde anderen naar jezelf kijken ...

Er is in de wetenschappelijke literatuur van filosofie, psychologie, pedagogiek en psychiatrie veel over zelfvertrouwen en aanverwante begrippen geschreven. Enkele opvattingen zijn bijvoorbeeld:

Alfred Adler(1927): een persoon is vergeleken met andere verschijnselen in de natuur een minderwaardig wezen. Gevoelens van zwakte en machteloosheid veroorzaken bij het kind een gevoel van minderwaardigheid. Het kind is dan zijn hele leven bezig om deze gevoelens te overwinnen en te (over)compenseren en ontwikkelt op deze manier een eigen levensstijl.

Freud (in Engler, 1999) verdeelt de persoonlijkheid van een individu in:
* het Id: dit is de biologische en genetische kern van ons wezen; deze bestaat uit allerlei driften, die bevredigd willen worden;
* het Ego: dit is de bemiddelaar tussen het Id (de driften) en het Super-ego;
* het Super-ego: deze bestaat uit waarden en normen, die het kind onder andere door opvoeding bijgebracht is (dat is sociaal, zo moet je je gedragen enz.). Het Super-ego bestaat uit het geweten (reflectie, kritische kijk, het streven naar perfectie) en het ‘ideale zelfbeeld’ (hoe de persoon van zichzelf vindt dat hij zou moeten zijn).
Het Ego heeft de bijna onmogelijke taak om een goed compromis te vinden tussen de driften aan de ene kant en de strenge normen en waarden aan de andere kant. Het Ego is als het ware de knecht van twee meesters, die het met elkaar oneens zijn en ieder een andere kant op willen. De situatie ofwel overweldigd te worden door het ene (de driften) ofwel onder het juk te zitten van het andere (normen, waarden) geeft de persoon het gevoel overgeleverd te zijn. En dat gevoel met zijn zwakke ik of Ego, is niet bevorderlijk voor zijn zelfvertrouwen.

Carl Jung (in Engler, 1999): Mensen moeten in de samenleving bepaalde sociale rollen (persona) op zich nemen. Deze rollen moeten een compromis zijn tussen de eigen identiteit en de sociale rollen, die hij of zij op zich moet nemen. De persoon mag zich niet teveel identificeren met de sociale rol ten koste van zijn eigen persoonlijkheid, die zich anders daardoor niet kan ontwikkelen. Naast de sociale rollen heeft een persoon ook de zogenaamde ‘schaduwkant’. Deze bestaat uit verlangens en behoeften, die in de samenleving (of door de persoon) niet geaccepteerd zijn. Sociale rollen en schaduwkant horen bij elkaar als dag en nacht; het een kan niet zonder de ander. De schaduw mag niet genegeerd worden, omdat dat leidt tot hypocrisie en bedrog. Iemand is niet compleet zondere deze donkere kant (‘Engelen bestaan niet op deze aarde!’). Het gevoel van zelfvertrouwen wordt ondermijnd, wanneer de schaduwkant ontkend wordt, omdat de persoon niet op zijn minder mooie kanten aangesproken wil worden. En omdat de persoon dat weet, zal hij ten aanzien van deze facetten minder zeker van zichzelf zijn.

Cooley (1902), Mead (1934), Rose (1962) - (in Shaver, 1977): omdat we in staat zijn om ons in de rol en de gevoelens van de ander te verplaatsen, gaan we onszelf ook via de andere personen bekijken, beoordelen of veroordelen.

Erich Fromm (1941): een persoon offert ‘zijn eigen zelf’ en uniekheid op en wordt zodoende een ‘kameleon’ en een ‘grijze muis’ ten gevolge van een grote druk vanuit de omgeving om zich te conformeren. Men kan dit dwingende conformisme bijvoorbeeld zien bij adolescenten, die niet alleen (merk)kleding, uiterlijk, cultuur, maar tevens (turbo)taal, gedrag en zelfs gelaatsexpressies van elkaar overnemen, om er maar ‘cool’ uit te zien.

Karin Horney (1945): personen kunnen in hun kindertijd geen zelfvertrouwen ontwikkelen, wanneer zij in een vijandige omgeving opgroeien. Waarin bijvoorbeeld negatieve zaken (zij noemt dat het ‘basale kwaad’) een grote rol spelen, zoals: geďsoleerd opgroeien, overheersing, overbescherming, vijandigheid, verschillen in de opvattingen van de ouders, onverschilligheid, geen consistent gedrag van de ouders, ontmoediging, gebrek aan respect en structuur, geen aanmoediging en geen warmte.

Erik Erikson (1963): de mens kent tijdens zijn leven acht stadia, waarin hij op een bepaalde wijze met zijn sociale omgeving omgaat. De ervaringen, die hij daarin opdoet kunnen ervoor zorgen dat hij ten aanzien van zijn zelfbeeld op een positieve of een negatieve manier uit deze stadia komt.

Abraham Maslow (1970) maakt in zijn pyramide-model van behoeften een onderscheid in vijf oplopende gebieden van menselijke behoeften. Op het vierde niveau staat de behoefte van een persoon naar een positieve waardering van zichzelf. Hierbij kan deze behoefte opgesplitst worden in:
* een behoefte aan respect van anderen (erkenning, acceptatie, status en waardering) en
* de behoefte om zichzelf te respecteren (gevoelens van competentie, zelfvertrouwen, vaardigheden, onafhankelijkheid en vrijheid).
Wanneer een persoon niet in deze behoefte van zelfwaardering tegemoet gekomen wordt, voelt hij zich zwak, ontmoedigd en minderwaardig.

Carl Rogers (in Engler, 1999): Kinderen ontwikkelen een positief gevoel over zichzelf (krijgen zelfvertrouwen) als ze door anderen als persoon geliefd en geaccepteerd worden.

Albert Ellis (2000): in zijn theorie benadrukt hij dat de mens de irrationaliteit uit zijn denken en handelen moet halen. Bijvoorbeeld bij afwijzingen in baan of relatie. Hierdoor vermindert hij ook zijn pijn. Deze irrationaliteit zit bijvoorbeeld in de volgende gedachte: “Ik moet goede resultaten behalen čn ik moet door belangrijke anderen gewaardeerd worden, anders ben ik een minderwaardig persoon”.



  Andere begrippen
  Weinig zelfvertrouwen
  De gevolgen
  Mogelijke oorzaken
  Overwinnen crisis
  In het dagelijks leven
  Gebieden Zelfvertrouwen
  Meer zelfvertrouwen
  Zingeving



www.confidence.nl